De Slaven (rond 500 n.Chr. en verder) Massamigraties ten gevolge van de invallen van de Hunnen in de vijfde eeuw, lieten Noord-Europa dun bevolkt achter. Vanaf 500 n.Chr. konden de Slaven hierdoor het gebied innemen en domineren. Hoewel archeologisch bewijs suggereert dat de Slaven zich reeds in vroegere eeuwen in Europa gevestigd hadden (in het huidige Oekraïne en Wit-Rusland), komen we hen in de historische bronnen pas tegen wanneer de Byzantijnen beschrijven hoe de Slaven hun grenzen bedreigen. Toen de Slaven zich uiteindelijk vestigden, ontstonden verschillende, concurrerende staten over heel Oost-Europa. Hiermee vielen sommigen onder de invloedssfeer van het Byzantijnse Rijk, terwijl anderen onder die van het Heilige Roomse Rijk kwamen. Het Bulgaarse Rijk was één van de eerste machtige, Slavische staten en ontstond in 681 n.Chr. Dit rijk was opgericht door Bulgaren, een niet-Slavisch volk dat zich in het oosten van de Balkan had gevestigd (ten noorden van het Byzantijnse Rijk). Maar toen de staat zich verder uitbreidde over de hele Balkan, assimileerde het zich steeds meer met de inheemse Slaven. Het Bulgaarse Rijk speelde een belangrijke rol in de consolidatie van de Slavische cultuur doordat zijn taal de lingua franca werd voor de kerstening en de verlettering in Oost-Europa. In 833 vormde zich een andere belangrijke, Slavische staat, ditmaal in Centraal-Europa. Het Groot-Moravische Rijk ontstond uit een vereniging van de vorstendommen Nitra en Moravië. Hoewel het Groot-Moravische Rijk nooit een dominante positie verwierf, speelde het een cruciale rol in het behouden van de status quo tussen de Franken, Bulgaren en Byzantijnen. Toen de Moravische koning Rastislav de Byzantijnen om hulp vroeg bij de vertaling van christelijke teksten, stuurde keizer Michael III de monniken Cyrillus en Methodius. Zij ontwikkelden vervolgens het eerste Slavische alfabet en schreven in 863 de oudste teksten van de Slavische literatuur (een vertaling van een christelijke tekst). Het Kievse Rijk was misschien een van de laatste machtige, Slavische staten uit de middeleeuwen. Het ontstond in 882 rond Kiev, in het huidige Oekraïne. Hoewel de bevolking voor het merendeel bestond uit Slaven, werd het rijk bestuurd door Noormannen (Rus genoemd) die de macht hadden veroverd op de Turkse Chazaren. De bevrijding van de Slaven maakte een focus op de interne ontwikkeling mogelijk. Zo kon het land economisch profiteren van zijn geografische ligging: het Kievse Rijk lag midden op de handelsroute tussen Europa en Azië, en lag nabij het Byzantijnse en Perzische Rijk. Onder Jaroslav de Wijze bereikte het rijk zijn grootste omvang - het werd één van de grootste rijken uit die tijd. Ook op andere vlakken nam het Kievse Rijk het voortouw: hoge geletterdheid, eigendomsrechten voor vrouwen, nagenoeg geen doodstraffen, etc. Maar na de dood van Jaroslav geraakte het rijk in verval en viel uiteindelijk in de handen van de Mongolen in 1240. Tijdens de middeleeuwen hanteerden de meeste Slavische besturen een feodaal systeem. In tegenstelling tot andere delen van Europa was de macht van de koning echter beperkt door enkele hoge aristocraten, Bojaren genaamd. Bojaren waren niet alleen grootgrondbezitters met horigen onder hun zeggenschap, maar ze bekleedden vaak ook hoge militaire en bestuurlijke posities. De bondgenootschappen en competities tussen die aristocraten bepaalden de economische ontwikkeling van de Slavische staten. Door de focus op hun domeinen verzwakte het centrale gezag. Tegen de late middeleeuwen leidde de opkomst van de absolute vorsten tot de ondergang van de Bojaren.