De Portugezen (868 en verder) Net zoals voor Spanje kunnen we de middeleeuwse geschiedenis van Portugal in drie grote delen indelen: de uitbreiding van het Visigotische koninkrijk na de ondergang van het Romeinse Rijk, de opkomst van de islamitische staten op het Iberische schiereiland, en de herovering of Reconquista door de christelijke koninkrijken. Het is vooral in deze laatste periode dat de Portugese en Spaanse geschiedenis van elkaar verschillen en twee aparte culturen ontstonden. De Reconquista van het Iberische schiereiland begon met de Visigotische edelman Pelagius die succesvol rebelleerde tegen de islamitische veroveraars in 722. Met deze daad was hij de eerste leider om opnieuw een christelijke uitvalsbasis op het schiereiland te vestigen, met name het koninkrijk Asturias. In de volgende twee eeuwen breidden de opvolgers van Pelagius het rijk uit naar het noordwesten. Zo veroverde Vimara Peres de stad Portucale (hedendaags Porto) en het omliggende gebied in 868. Als teken van dankbaarheid benoemde koning Alfonso III hem hiervoor tot graaf van Portugal. Door de geografische ligging en de status als grensgebied kende het graafschap Portugal een grote mate van politieke autonomie. Op cultureel vlak toonde ook de ontwikkeling van de Portugese taal een verschillende koers aan met het koninkrijk Leon, de opvolger van Asturias waartoe het graafschap behoorde. Door het gevoel van een unieke identiteit ontstond de wens om de facto onafhankelijk te zijn van het koninkrijk. Dit doel werd uiteindelijk bereikt tussen 1128 en 1143 wanneer Alfonso Henriques rebelleerde tegen zijn moeder, de gravin van Portugal, en de koning van Leon. In de volgende eeuw breidde de Portugezen hun gezag verder uit naar het zuiden. Alfonso Henriques maakte handig gebruik van de ineenstorting van het kalifaat van de Omajjaden om grondgebied te winnen. Met de hulp van een voorbijtrekkend kruisvaarderleger slaagde hij in 1147 er in om de stad van Lissabon te veroveren. De zuidelijkste regio, Algarve, werd uiteindelijk ingelijfd in 1250. Hiermee was Portugal in staat om zijn natuurlijke grenzen te consolideren. Sindsdien zijn de landsgrenzen relatief onveranderd gebleven. De Portugese economie focuste traditioneel op visserij en landbouw. Bovendien beschikte het koninkrijk over een van de rijkste koper- en tinmijnen in middeleeuws Europa. Met de toevoeging van de Algarve regio begonnen de Portugezen ook wijn en zout te exporteren naar Vlaanderen en Engeland. Vanaf de 14de eeuw begon de maritieme handel aan belang te winnen. Zowel koning Alfonso IV (1291-1357) als prins Hendrik de Zeevaarder (1394-1460) investeerden veel geld in de Portugese zeemacht en ontdekkingsreizen. Om die reden staat Hendrik de Zeevaarder bekend als een van de belangrijkste pioniers van het tijdperk van de ontdekkingen. Zo overzag hij niet alleen de ontwikkeling van het karveel, een licht doch snel schip, maar financierde hij ook verschillende expedities naar het Afrikaanse continent. Hiermee bouwde hij mee aan het ontstaan van een Portugese rijk. Het immense handelsnetwerk dat door de ontdekkingsreizen ontstond, lag aan de basis voor de gouden eeuw van Portugal. Door het extensief gebruik van buskruit was het Portugese leger tussen de 15de en 16de eeuw een van de meest geavanceerde ter wereld. De handelsinkomsten werden eveneens ingezet ter bevordering van de wetenschap en kunsten. Geleerden en kunstenaars over de hele wereld reisden naar Portugal, waardoor deze een eigen Renaissance kende. Ook in de vroegmoderne periode bleef Portugal lange tijd een economische, culturele en politieke grootmacht.