De Malinezen (1230 tot 1600) Door de middeleeuwen heen ontstonden verschillende stadstaten en koninkrijken in West-Afrika als gevolg van de trans-Sahara-handel in zout en goud. De aanhoudende strijd om deze handel te domineren was nauw verbonden met de opkomst en ondergang van de enkele grote rijken die er in slaagden om de kleinere staten in de regio te verenigen onder een bewind. Tussen de 4de en 11de eeuw n.Chr. waren de Soninke het eerste volk dat de goudhandel kon monopoliseren en hun heerschappij over een groot gebied kon uitbreiden. Op het toppunt van hun macht omvatte het rijk Ghana het huidige West-Mali en Zuidoost-Mauritanië. Op het einde van de 11de eeuw hadden de Berbers van het Almoravidenrijk de controle over de goudhandel echter overgenomen. Of dit geschiedde dankzij een invasie onder leiding van emir Abu-Bakr Ibn Umar is niet duidelijk. Hoe dan ook, het verlies van een belangrijke inkomst in een periode van overbegrazing en droogte leidde tot de desintegratie van het rijk Ghana. In 1203 veroverde een voormalige vazal van Ghana, met name de Sosso, de hoofdstad Kumbi. In de daarop volgende decennia zette de Sosso-stam hun militaire campagne voort. Volgens mondelinge traditie zou koning Sumanguru Kate de kleine Mandinka-chiefdoms veroverd hebben. Een verbannen prins, Sundjata genaamd, verenigde echter de verschillende koninkrijken, begon een rebellie, en versloeg uiteindelijk het Sosso-leger in de slag bij Kirina in 1235. Vijf jaar later annexeerde Sundjata Ghana alsook de belangrijke goudmijnen en handelsroute. Hiermee was het Malinese rijk geboren. Campagnes onder leiding van latere Mansa’s (koningen) breidden de grenzen van het rijk verder uit tot Gao in het oosten en de Atlantische Oceaan in het westen. Vooral onder het bewind van Mansa Sakura (1285-1300), van oorsprong een vrijgelaten slaaf, waren militaire expedities succesvol. Om het immense rijk te verdedigen beschikten de Malinezen over een staand leger van maar liefst 100 000 soldaten, overwegend infanterie. Elke stam was verplicht om een aantal vrije mannen met wapens te leveren. Pas vanaf de 14de eeuw, toen het rijk steeds meer onder druk kwam te staan, lieten de Mansa’s ook slaven in het leger toe. Onder de regering van Mansa Musa (1312-1337) bereikte het Malinese rijk haar hoogtepunt. Dankzij zijn opmerkelijke pelgrimstocht naar Mekka was en is hij nog steeds de meest bekende Mandika heerser: met een entourage van 500 slaven en 100 kamelen die bijna 14 000 kilogram goud droegen, werd Musa overal op zijn tocht opgemerkt. Na zijn terugkeer beval Musa de bouw van twee madari’s (universiteiten) in Timboektoe, namelijk de befaamde Sankore en Djinguereber moskee. Twee eeuwenlang waren deze twee universiteiten een centrum voor wetenschap met talloze boeken en geleerden over de hele wereld. Hoewel de verschillende Mandika-stammen elk hun eigen animistisch geloof kenden, verspreidde de islam zich geleidelijk aan in het rijk dankzij de betrokkenheid van moslims in de trans-Sahara-handel. Tegen de 14de eeuw hadden de Mansa’s zich tot de islam bekeerd, maar eiste nooit eenzelfde overtuiging van hun onderdanen. Bijgevolg was het Malinese rijk een thuis voor verschillende religies die vaak verweven werden met lokale tradities en rituelen. Vanaf de late 14de eeuw was de macht van de Mandika’s tanende. Van binnenuit werd het rijk geplaagd door opvolgingskwesties en zwakke heersers, terwijl invasies en rebellies ook van buitenaf het rijk verzwakten. In het bijzonder de Berber invasies en de opkomst van het Songhai rijk (1464-1591) leidden tot het verlies van de noordelijke en oostelijke regio’s, waaronder Timboektoe, en de controle over de handelsroutes. Bijgevolg verlegde het Malinese rijk zijn aandacht naar de zuidwestelijke provincies waar Portugese ontdekkingsreizigers aanmeerden in 1455. Het verval kon echter niet afgewend worden en tegen 1600 desintegreerde het Malinese rijk terug in verschillende chiefdoms.