De Indiërs (4de millennium v.Chr. en verder) De geschiedenis van het Indische subcontinent begon reeds in de Bronstijd. De eerste gemeenschappen, de Indus- of Harappa beschaving genoemd, ontwikkelden zich in de vruchtbare vallei van de Indus in het vierde millennium v.Chr. In deze vroege periode ontstond reeds de basis voor de Indische cultuur. Zo werden het kastensysteem en de Veda's geïntroduceerd. Die Veda's, een verzameling van de oudste teksten in Sanskriet, zouden de verschillende rijken en religies van het Indisch subcontinent sterk beïnvloeden. Na de val van het Mauryarijk (322 - 185 v.Chr.) zou het Indisch subcontinent politiek niet meer herenigd worden tot het einde van de middeleeuwen. Het subcontinent was daarentegen een steeds veranderende lappendeken van politieke entiteiten. Maar in deze voortdurende machtsstrijd waren bepaalde rijken succesvoller dan andere: Het Guptarijk (320-600 n. Chr.) slaagde erin om het noorden van het Indisch subcontinent onder controle te krijgen via een expansie- en huwelijkspolitiek. Dankzij een daadkrachtig bestuur kende het rijk welvaart en vrede. Op zijn beurt resulteerde dit in een culturele bloei: tijdens deze periode bereikten literatuur, wetenschap en architectuur een nieuw hoogtepunt. Daarom spreken we van een gouden periode. Interne factoren, de invallen van de Hunnen en de ontwrichting van de Centraal-Aziatische handel zorgden uiteindelijk voor een fragmentatie van het Guptarijk. Tussen de 8ste en 10de eeuw bevochten drie grote rijken elkaar om de controle over de economisch interessante Indus-Gangesvlakte. Dit lange conflict resulteerde vaak in een strijd om de stad Kannauj. Vanuit het noordwesten eiste het Gurjara-Pratihararijk (550-1036) de stad op, terwijl in het noordoosten ook het Palarijk (750–1174) aanspraak maakte. In het zuiden vormde het Rashtrakutarijk (753–982) de derde speler. Gedurende twee eeuwen veroverde en heroverde deze drie partijen Kannauj, maar zonder resultaat. Door de constante strijd hadden de koningen hun binnenlandse politiek en economie verwaarloosd. Al gauw verklaarden hun verschillende vazalstaten zich onafhankelijk. De drie grote rijken verbrokkelden van binnenuit. Vermoedelijk waren de Cholas een van de meest succesvolle dynastieën tussen de 10de en de 13de eeuw. Op hun hoogtepunt veroverden ze niet alleen het zuidelijke deel van het Indisch subcontinent, het was tevens één van de weinige rijken die ook zijn maritieme grenzen overwon. Zo veroverden ze overzeese gebieden en richtten ze een lucratieve zeehandel op met Arabië en China. Hierdoor strekte hun invloedssfeer zich uit tot ver in Oost-Azië. Ten slotte stonden de Cholas bekend als mecenassen: hun beeldhouwkunst was ongeëvenaard en koning Rajaraja I liet de Brihadeeswarar tempel bouwen, één van de grootste Hindu tempels ter wereld. De voortdurende opkomst en ondergang van rijken maakte van het Indisch subcontinent een smeltkroes van verschillende culturen. Zo kon men binnen een rijk steeds elementen uit het Hindoeïsme, Boeddhisme en Jaïnisme terugvinden, ongeacht de staatsgodsdienst. Tijdens de middeleeuwen kwam daar nog een vierde, belangrijke religie bij: de islam deed in de 7de eeuw zijn intrede. Vanaf de 12de eeuw dingden moslims ook mee in de eeuwenoude machtsstrijd. Politieke conflicten in Centraal-Azië hadden de Turken naar Noord-India verdreven. Uit hun veroveringen ontstond uiteindelijk het sultanaat van Delhi in 1206. Op het hoogtepunt van hun macht regeerden de sultans over het noorden en centrum van het subcontinent. Bovendien waren ze één van de weinigen die de invallen van de Mongolen met succes afsloegen. Gedurende vijf dynastieën en 300 jaar was het sultanaat een belangrijke macht, een symbool van prestige en een bron van ondenkbare rijkdom. In 1526 werd het veroverd door een nieuwe Turkse macht, de Mogols. Hiermee kwam een einde aan de middeleeuwen en de politieke verbrokkeling. Het Indisch subcontinet was sinds het antieke Mauryarijk weer hereningd onder één bestuur.